De ANS

De kaft van deel 1 van de ANS
Wat is de ANS?
Korte ontstaansgeschiedenis
De doelstelling en de doelgroepen
De receptie van de eerste druk
Werkwijze bij de herziening
Opbouw, inrichting en terminologie
Correcties bij de tweede druk

 

Wat is de ANS?

Het letterwoord ANS staat voor Algemene Nederlandse Spraakkunst. De ANS is de tot dusver uitvoerigste beschrijving van de grammaticale aspecten van het hedendaagse Nederlands die gericht is op een breed publiek. Tot de doelgroepen van de ANS behoren zowel moedertaalsprekers als anderstaligen die Nederlands leren.

De ANS is totstandgekomen in Belgisch-Nederlandse samenwerking. De eerste druk is verschenen in 1984, de tweede, herziene editie in 1997.

Referentie:

  • Haeseryn, W., K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij & M.C. van den Toorn: Algemene Nederlandse Spraakkunst. Tweede, geheel herziene druk, 1997. Groningen/Deurne, Martinus Nijhoff uitgevers/Wolters Plantyn. 2 banden, XXVIII + XXIX + 1717 pp. + register met ongenummerde pp.
    ISBN 90 6890 490 6 (Nederland), 90 309 00431 (België)

Voor nadere informatie met betrekking tot de ANS kunt u contact opnemen met de ANS-redactie. De ANS is niet langer verkrijgbaar.

 

Korte ontstaansgeschiedenis van de ANS

Totstandkoming van de eerste druk

Al sinds 1960 werd bij herhaling door docenten in het Nederlands als vreemde taal gewezen op de wenselijkheid van een uitvoerige praktische spraakkunst van het hedendaagse Nederlands. Op de colloquia van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten werd herhaaldelijk geconstateerd dat de bestaande grammatica's en leerboeken in te geringe mate voorzagen in de behoeften van het onderwijs - vooral het voortgezette onderwijs - in het Nederlands aan anderstaligen. De concrete vraag naar een dergelijke uitvoerige grammatica werd expliciet verwoord in resoluties van de colloquia van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN) van 1970 en 1973.

Tegelijkertijd bleek er een grote belangstelling voor praktische grammaticale informatie te bestaan in het Nederlandstalige deel van België. In de ontwikkeling van de algemeen bruikbare omgangstaal aldaar kwamen namelijk vooral grammaticale vragen steeds meer in het centrum van de aandacht te staan.

In Nederland zelf was er een behoefte aan een algemene Nederlandse spraakkunst vast te stellen bij zeer verschillende groepen in de samenleving: veel journalisten, correspondenten, ambtenaren en anderen die bij hun werk dikwijls komen te staan voor vragen die het taalgebruik betreffen en die niet te beantwoorden zijn door het raadplegen van een woordenboek, wilden graag beschikken over een duidelijke handleiding op grammaticaal gebied.

Gezien deze wensen, van verschillende zijden officieel of officieus geuit, werden over de mogelijkheid om tot een algemene Nederlandse spraakkunst te komen nadere besprekingen gevoerd op enkele vergaderingen van het Belgisch-Nederlands Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek, een lichaam waarin destijds alle hoogleraren in de Nederlandse taalkunde in België en Nederland verenigd waren. Deze besprekingen mondden uit in een aan dr. J. de Rooij verleende opdracht tot het verrichten van voorbereidende werkzaamheden, die gesubsidieerd werden door de toenmalige Nederlandse Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek (ZWO) en het toenmalige Belgische Fonds voor Kollektief Fundamenteel Onderzoek (FKFO). Deze voorbereiding werd begeleid door een commissie bestaande uit de hoogleraren D.M. Bakker (Amsterdam VU), G. Geerts (Leuven), M.C. van den Toorn (Nijmegen) en S. de Vriendt Brussel VUB en ULB). Het werk resulteerde in een rapport aangaande onder meer de doelstellingen, het theoretisch kader, de indeling en de terminologie van de Algemene Nederlandse Spraakkunst (kortweg de ANS genoemd). Het Belgisch-Nederlands Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek nam in zijn vergadering van 30 mei 1975 de in het rapport gedane voorstellen tot samenstelling van de ANS volledig over, waarna subsidieaanvragen ingediend konden worden en een Belgisch-Nederlandse redactie kon worden samengesteld.

Aan de eigenlijke totstandkoming van de eerste druk van de ANS is gewerkt van 1 november 1976 tot 31 december 1983. In die periode werden de werkzaamheden gesubsidieerd door ZWO, het FKFO en in het laatste jaar door de Nederlandse Taalunie i.o. De Katholieke Universiteit Nijmegen stelde de benodigde werkruimte en andere voorzieningen ter beschikking.

De hoofdredactie bestond uit:

  • G. Geerts (Katholieke Universiteit Leuven)
  • J. de Rooij (P.J. Meertens-Afdeling van de KNAW, Amsterdam)
  • M.C. van den Toorn (Katholieke Universiteit Nijmegen).

De hoofdredactie had tot taak het begeleiden van de uitvoerende redactie, bestaande uit:

  • W. Haeseryn (afgestudeerd in Gent; vanaf 1 december 1976)
  • C.L. Haket (afgestudeerd in Utrecht; van 1 februari 1977 tot en met 31 januari 1981)
  • G.A.J. Hoppenbrouwers (afgestudeerd in Nijmegen; van 1 februari 1977 tot en met 31 oktober 1979)
  • M. Peeters (afgestudeerd in Leuven; van 1 november 1976 tot en met 28 februari 1978)
  • J. De Schryver (afgestudeerd in Gent; van 1 november 1979 tot en met 31 december 1981).

De Belgische uitvoerende redacteuren waren voor rekening van het FKFO als wetenschappelijk medewerker in dienst van de Katholieke Universiteit Leuven, de Nederlandse in dienst van ZWO. Behalve door de hoofdredactie werden zij in hun werk gesteund door een leescommissie van taalkundigen-neerlandici uit binnen- en buitenland.

De eerste druk van de ANS verscheen op 13 november 1984 onder verantwoordelijkheid van G. Geerts, W. Haeseryn, J. de Rooij en M.C. van den Toorn. Van die eerste druk zijn in de loop der jaren negen oplagen verschenen, waarin inhoudelijk niets aan de tekst veranderd is. Wel werden zetfouten en enkele andere storende fouten hersteld. Ook werd, speciaal ter informatie van vakgenoten en voor studiedoeleinden van diverse gebruikers, in latere oplagen (vanaf 1986) een systematische ingang aan de bibliografie toegevoegd. Tevens werd op verzoek van de uitgever het register uitgebreid met een extra lijst van de in de ANS behandelde zogenaamde twijfelgevallen.

De herziene editie

Toen het boek in 1984 verscheen, was de redactie er zich terdege van bewust dat zeker de eerste druk van een breed opgezet werk zoals de ANS wil zijn, onontkoombaar tekortkomingen vertoont. Deze zijn deels van inhoudelijke, deels van meer technische aard.

Wat de inhoud betreft: de geboden taalbeschrijving bevatte leemtes. Zoals in de inleiding van de eerste druk (onder meer op blz. 11) opgemerkt wordt, werd de redactie regelmatig geconfronteerd met de moeilijkheid van het ontbreken van de nodige voorstudies. Veel theoretisch taalkundig onderzoek is, hoe belangrijk op zichzelf ook, maar in zeer beperkte mate bruikbaar voor een taalbeschrijving zoals de ANS die wil bieden. Daardoor was - en is ook in de toekomst nog - veel aanvullend onderzoek noodzakelijk. In de afgelopen jaren heeft ook de redactie zelf door diverse onderzoeksactiviteiten een bijdrage geleverd aan het opvullen van leemtes. Hiertoe werden ook tijdelijke redactiemedewerkers aangetrokken. Een groot deel van dat onderzoek kon worden uitgevoerd dankzij een gezamenlijke financiering door de Nederlandse Taalunie en de Katholieke Universiteit Nijmegen.

De tekortkomingen van meer technische aard in de eerste druk hadden te maken met onduidelijkheden op het vlak van de structurering van het boek en de wijze van presenteren van de informatie, anders gezegd met het toegankelijk maken van het materiaal voor de diverse beoogde doelgroepen. Het wachten was hier op ervaringen uit de praktijk van de gebruikers.

Na een aantal voorbereidende werkzaamheden in de loop van 1990 (onder meer een analyse van kritieken op en commentaren bij de eerste druk), kon vanaf januari 1991 definitief begonnen worden met de herziening van de ANS. Deze herziening werd uitgevoerd in een samenwerkingsverband tussen de beide hierboven genoemde instellingen en het P.J. Meertens-Instituut van de KNAW. Aan de herziening werd gewerkt door een vijfkoppige Belgisch-Nederlandse redactie, die net als bij de eerste druk in haar werk gesteund werd door een uitgebreide groep deskundigen uit binnen- en buitenland, dit keer verenigd in een meer geïnstitutionaliseerde redactieraad.

 

De doelstelling en de doelgroepen van de ANS

De ANS wil een zo volledig mogelijke beschrijving geven van de grammaticale aspecten van het hedendaagse Nederlands met het doel de gebruiker een praktisch hulpmiddel te verschaffen aan de hand waarvan hij zich een oordeel kan vormen over de grammaticaliteit en de aanvaardbaarheid van diverse vormen van taalgebruik.

De gebruiker voor wie de ANS bedoeld is, kan een anderstalige zijn die al enig Nederlands kent, iemand die als moedertaal een Nederlands dialect spreekt of een spreker van de standaardtaal die zijn eigen taalgebruik of dat van anderen wil toetsen aan de geboden beschrijving.

Uit deze doelstelling vloeit voort dat de ANS allereerst grammaticale informatie wil geven die betrekking heeft op het taalgebruik en niet tot taak heeft grammaticale begrippen aan te brengen of een bepaalde taalbeschouwing uit te dragen. De ANS is dus zeer bepaald geen inleiding in de taalkunde of in de grammatica, noch een praktisch leerboek Nederlands waaruit men bijvoorbeeld zinsontleding zou kunnen leren.

De ANS moet gebruikt kunnen worden door een grote groep belanghebbenden die behoefte hebben aan de geboden informatie. Wat de anderstaligen betreft is de ANS niet bedoeld voor beginners, maar hoogstens voor de gevorderde student en zeker de docent in het Nederlands als tweede of vreemde taal; en dat is buiten Nederland en België lang niet altijd een gespecialiseerd neerlandicus en ook niet altijd een taalkundige. Bij de Nederlandstaligen valt niet alleen te denken aan docenten op academisch of middelbaar niveau, maar aan iedere ontwikkelde leek die voldoende basiskennis bezit om een uitvoerige Nederlandse grammatica te kunnen gebruiken.

Deze twee uitgangspunten: de ANS moet in de eerste plaats aandacht besteden aan wat van belang is voor het taalgebruik en moet bruikbaar zijn voor niet-specialisten, hebben gevolgen voor het theoretisch kader, de indeling en de gebruikte terminologie. De redactie sluit zich in dezen in principe aan bij de werkwijze die gevolgd is door de schrijvers van vergelijkbare grammatica's van andere talen, zoals Duden, Grammatik der deutschen Gegenwartssprache (5de druk 1995), M. Grevisse/A. Goosse, Le bon usage (13de druk 1994) en Quirk et al., A Comprehensive Grammar of the English Language (1985; opvolger van A Grammar of Contemporary English uit 1972). Deze werken sluiten ieder op een eigen wijze nauw aan bij een lang gevestigde traditie, maar daarnaast hebben ze in meerdere of in mindere mate gebruik gemaakt van inzichten van verschillende meer recente taalkundige scholen. Voor de ANS geldt iets dergelijks: aangezien de ANS een grammatica is met een praktisch doel, ontbreken de meeste moderne theoretische termen, beschouwingen van zuiver theoretische aard, evenals beschouwingen over de historische ontwikkeling van de taal. Dat wil niet zeggen dat de redactie niet haar voordeel heeft gedaan met moderne studies van theoretisch taalkundige aard; er is echter consequent naar gestreefd de neerslag daarvan zoveel mogelijk algemeen begrijpelijk te houden.

De ANS gaat principieel beschrijvend te werk, dat wil zeggen dat ze niet voorschrijft hoe iets moet, maar dat ze de vormen en constructies die in het taalgebruik voorkomen, registreert en bespreekt. Dat neemt niet weg dat wie daar behoefte aan heeft, wel degelijk een normatief gebruik kan maken van de ANS.

 

De receptie van de eerste druk van de ANS

Toen in 1984 de eerste editie van de ANS verscheen, kwamen er zeer verschillende reacties los. De eerste besprekingen verschenen in de dagbladpers. Over het algemeen waren die lovend, maar in veel gevallen bleek men de doelstellingen van de ANS slecht begrepen te hebben. Het duurde langer voordat dieper gravende besprekingen het licht zagen, gewoonlijk in vaktijdschriften. Opmerkelijk daarbij was dat veel van die kritieken diametraal tegenover elkaar stonden. Heel duidelijk bleek dat op het stuk van de 'normativiteit' van de ANS. Sommige critici waren van mening dat de redactie van de ANS een juiste koers gevaren had door meer beschrijvend dan voorschrijvend te werk te gaan. Anderen vonden dat de ANS te weinig normatief was en duidelijke uitspraken had moeten doen over correct en incorrect taalgebruik.

Als grammatica werd de ANS door verschillende critici zeer verscheiden beoordeeld, uiteenlopend van scherpe afkeuring tot grote lof, dikwijls gericht op dezelfde hoofdstukken. De principiële kritiek was voornamelijk gecentreerd rond één punt: men vond de ANS te weinig theoretisch onderbouwd. Speciaal miste men de recente theorievorming. Daar is tegen in te brengen dat een royalere theoretische opzet de ANS veel moeilijker toegankelijk gemaakt zou hebben voor een algemeen publiek. Het in het verlengde van deze kritiek geuite bezwaar dat de ANS niet up to date is wat de theorie betreft, kan men beamen zonder daarbij uit het oog te verliezen dat nu veel van de in de jaren tachtig vigerende theorie alweer als gedateerd kan worden beschouwd. De ANS-redactie heeft zich destijds - en ook nu - zeer terughoudend opgesteld. Theorieën veranderen of verdwijnen, maar taalgegevens blijven. De redactie heeft zich op die gegevens willen concentreren en heeft ze zo adequaat en toegankelijk mogelijk willen beschrijven. Dat heeft tot gevolg gehad dat in de academische wereld de ANS, alle kritiek ten spijt, voornamelijk veel gebruikt wordt om er materiaal aan te ontlenen en daarmee te werken, overigens in verschillende theoretische kaders. Dat de ANS zelfs op colleges voor eerstejaarsstudenten gebruikt wordt, is iets wat de redactie nooit voor ogen heeft gestaan, maar wat gezien kan worden als een bewijs van onvermoede bruikbaarheid.

Ten slotte zijn de reacties te noemen van de kant van de neerlandistiek extra muros. Deze waren veel positiever dan die van de theoretici binnen de muren. In bijna alle gevallen hadden de schrijvers van deze besprekingen min of meer uitvoerige steekproeven genomen, gericht op de praktijk van het onderwijs Nederlands als vreemde taal. Opmerkelijk is dat de extramurale docenten geen klachten hadden over de theoretische onderbouwing en zich tevreden toonden met de praktische bruikbaarheid van de ANS als achtergrond- en naslagwerk.

De tegenstrijdigheden in de kritieken op de ANS zijn te zien als een uitvloeisel van de scheidslijn die zich aftekent tussen - wat men zou kunnen noemen - theoretische en meer praktische taalkundigen. De eersten toonden duidelijk hun teleurstelling over de ontbrekende theoretische reflectie, de laatstgenoemden, met name zij die het Nederlands als vreemde taal doceren, toonden zich ingenomen met de grote materiaalverzameling, de vele duidelijke voorbeelden, en de praktische bruikbaarheid van de pragmatische en stilistische commentaren. Dat neemt niet weg dat ook deze groep terecht soms bezwaren naar voren bracht, onder meer met betrekking tot de ordening en de presentatie van het materiaal en de toegankelijkheid van het boek in het algemeen.

 

Werkwijze bij de herziening van de ANS

Zoals gezegd was de redactie zich bewust van een aantal tekortkomingen van de eerste druk. Er was de redactie dan ook heel wat aan gelegen om zo goed en zo veel mogelijk rekening te houden met de kritiek en tegemoet te komen aan de uiteenlopende wensen en noden van de verschillende doelgroepen, al was en is ze er zich ook van bewust dat men het nooit iedereen naar de zin zal kunnen maken.

Zowel op het gebied van de inhoud als op het technische vlak (de organisatie en de presentatie van de informatie) werden wijzigingen aan het boek aangebracht.

De hoogste prioriteit wat de inhoudelijke kant van het werk aan de tweede editie betreft, lag bij het verbeteren van fouten en onnauwkeurigheden, het verduidelijken van formuleringen en het bijwerken en aanvullen van de geboden informatie. Waar nodig werden gedeelten van de tekst helemaal herschreven. Pas in tweede instantie kon aan uitbreidingen gedacht worden. Bij dit alles werd uitvoerig gebruik gemaakt van gegevens uit de vakliteratuur, verschenen vóór 1996.

Een belangrijke wijziging ten opzichte van de eerste druk betreft ook het loslaten van het - overigens niet altijd consequent toegepaste - onderscheid tussen de begrippen woordgroep en constituent. Bij de herziening is ervoor gekozen alleen nog te werken met de notie constituent.

Speciale aandacht kreeg het in de ANS gebruikte systeem van labels. Ook op dit punt zijn veranderingen aangebracht. Het door tal van gebruikers als te subtiel ervaren en daardoor in de praktijk te moeilijk hanteerbare terminologische onderscheid dat in de eerste druk gemaakt werd tussen 'geschreven taal' (als verschijningsvorm van de standaardtaal) en 'schrijftaal' (gebruikt als label voor buiten de standaardtaal vallende verschijnselen) enerzijds en tussen 'gesproken taal' (binnen de standaardtaal vallend) en 'spreektaal' (erbuiten vallend) anderzijds, is losgelaten. De genoemde termen komen nog steeds voor, maar geen daarvan heeft in deze druk de waarde van een label: de eerste twee worden als synoniem van elkaar gebruikt, de laatste twee eveneens. In deze druk zijn andere stilistische labels gebruikt, t.w. 'formeel' en 'informeel'. Onder 'formeel' vallen alle vormen en constructies die in de eerste druk van dit boek als 'schrijftaal' of als 'archaïsch' werden gelabeld. In de labeling van deze stijlsoort wordt dus geen tweedeling meer gemaakt. De term 'archaïsch' komt wel nog voor in toelichtingen in de tekst.

Wat de in de ANS beschreven streekgebonden variatie betreft valt allereerst op te merken dat de aanduiding 'regionaal' - als label en in de tekst - anders dan in de eerste druk strikt gereserveerd wordt voor verschijnselen die buiten de standaardtaal vallen. Verder worden de gevallen van streekgebonden variatie op verzoek van gebruikers niet langer alleen maar gesignaleerd, maar wordt daarbij zoveel mogelijk aangegeven om welk gedeelte van het taalgebied het gaat.

In de eerste druk van de ANS werden behalve stijl- en streekgebonden varianten ook groepsgebonden varianten als aparte categorie onderscheiden, waarvoor het label 'vaktaal' gebruikt werd. Het aantal varianten dat vermeld werd, was echter maar heel gering. Ze zijn in deze druk gehandhaafd en er wordt ook vermeld dat ze tot een bepaalde vaktaal behoren, maar labeling is achterwege gelaten.

De precieze waarde van de onderscheidingen die in deze herziene editie bij de beschrijving van allerlei vormen van variatie gemaakt worden en de betekenis van de verschillende daarvoor gebruikte termen wordt uiteengezet in de paragraaf over 'Standaardtaal en variatie' (ANS 1997: 16 e.v.).

Om de normatieve bruikbaarheid van het boek te verhogen zijn op verzoek van tal van gebruikers (en als een gevolg daarvan op wens van de Nederlandse Taalunie) waar dat mogelijk was en nuttig leek redactionele adviezen opgenomen. Dat betekent echter geenszins dat de redactie haar principieel beschrijvende standpunt verlaten heeft.

Op het technische vlak lagen de prioriteiten in het verplaatsen van bepaalde tekstgedeelten naar hoofdstukken of paragrafen waar ze beter tot hun recht komen en in het doorzichtiger maken van de structuur van de teksten. Wat dat laatste betreft, er is meer gebruik gemaakt van tussenkopjes en van andere indelingen in de tekst. Daardoor was het mogelijk veel nauwkeuriger te verwijzen met als doel voor de gebruiker het opzoeken te vergemakkelijken. Met het oog op dat laatste werd ook de grootst mogelijke zorg besteed aan het uitbouwen en verfijnen van het register, dat in de eerste druk onvoldoende aan de verwachtingen van de gebruikers bleek te beantwoorden. Ter ondersteuning van de tekst zijn in ruimere mate dan in de eerste druk schema's, tabellen en figuren ingelast.

Dit alles moet de toegankelijkheid mee helpen vergroten. Ook hier kon de redactie gebruik maken van suggesties van ANS-gebruikers.

Ondanks al die inspanningen hebben de redacteuren niet de illusie dat de tweede druk in enigerlei opzicht perfect zal zijn, laat staan dat daarmee de 'definitieve' ANS geschreven zou zijn. Het is noodzakelijk om steeds weer resultaten van nieuw wetenschappelijk onderzoek in de ANS te integreren om ervoor te zorgen dat de geboden taalbeschrijving steeds in overeenstemming is met de laatste stand van zaken op het vakgebied. Kortom, het zal duidelijk zijn dat de ANS regelmatig herzien en bijgewerkt zal moeten worden als ze van blijvende waarde wil zijn en dienst wil kunnen doen als een in brede kring erkend gezaghebbend naslagwerk, vergelijkbaar met de al genoemde standaardgrammatica's uit de ons omringende taalgebieden.

 

Opbouw, inrichting en terminologie van de ANS

Opbouw

De ANS bestaat in hoofdzaak uit de volgende vier delen: 'Het woord', 'De constituent', 'De zin' en 'Algemene verschijnselen'.

In deel een, 'Het woord', worden na een algemeen inleidend hoofdstuk, waarin ook een beknopte klankleer opgenomen is, de traditioneel onderscheiden woordsoorten behandeld. Van elke woordsoort wordt een algemene karakterisering gegeven, waarna de voornaamste betekenis- en vormcategorieën onderscheiden worden, voorzover die van belang zijn voor de rest van het boek. Ook idiomatische gevallen komen daarbij aan de orde. Voor het overige is de informatie in het eerste deel zoveel mogelijk beperkt gehouden tot morfologische zaken. De woordvorming bij de werkwoorden, de substantieven, de adjectieven en de bijwoorden wordt in een apart hoofdstuk aan het eind van het eerste deel behandeld. Als aanvulling op dat hoofdstuk over woordvorming is in de vorm van een 'Appendix' een lijst van aardrijkskundige namen en afleidingen daarvan toegevoegd.

De syntactische aspecten van de grammatica komen aan de orde in de overige delen. Deel twee behandelt de constituenten. In dat deel wordt een beschrijving gegeven van de mogelijkheden om woorden te combineren tot een bepaald geheel en van de onderlinge volgorde van de woorden binnen zo'n geheel.

Het derde deel handelt over de zin. Na een algemeen inleidend hoofdstuk met daarin de onderscheidingen die voor de verdere beschrijving van belang zijn, komen de traditionele zinsdelen aan bod. Een belangrijke plaats in deel drie wordt ingeruimd voor een hoofdstuk over de onderlinge volgorde van zinsdelen en zinsdeelstukken in de zin. Het deel wordt afgesloten met hoofdstukken over diverse soorten zinnen.

Deel vier behandelt verschijnselen die op verschillende niveaus van de grammatica een rol spelen, t.w. nevenschikking en samentrekking enerzijds en modaliteit, negatie en aspectualiteit anderzijds.

Inrichting

Elk hoofdstuk is verdeeld in paragrafen (aangegeven door twee decimalen) en subparagrafen (met drie of vier decimalen). In uitgebreide hoofdstukken is bovendien soms gebruik gemaakt van Romeinse cijfers bij een verdergaande indeling in subparagrafen. De op die manier onderscheiden tekstonderdelen hebben allemaal een tussenkopje. Op al deze niveaus begint de nummering van voorbeeldzinnen en opmerkingen telkens opnieuw.

Binnen de genoemde tekstonderdelen wordt de verdere structuur van de tekst aangegeven door middel van cursieve (Arabische) cijfers en/of letters in de linkermarge. Soms zijn daarbij kopjes gebruikt, soms lag dat niet voor de hand. Maar ook in het laatste geval is de indeling bedoeld om specifieke verwijzingen mogelijk te maken.

Naar bevind van zaken zijn soms een of meer tussenliggende niveaus overgeslagen. Wel is steeds de genoemde hiërarchie van de indelingen gerespecteerd.

Het boek bevat een uitgebreid systeem van verwijzingen in de tekst. Om de gebruiker het opzoeken te vergemakkelijken is daarbij telkens in de rechter kantlijn vermeld op welke bladzijde de passage waarnaar verwezen wordt, begint.

Voor het opzoeken van bepaalde kwesties staat de gebruiker een uitvoerig register ten dienste. Naast alle gebruikte descriptieve termen zijn hierin ook de meeste taalvormen opgenomen waarvan aangenomen kan worden dat ze in de desbetreffende vorm daadwerkelijk gezocht zullen worden (zoals als, respectievelijk dan na een vergrotende trap), maar ook delen van woorden (bijv. pro-, -schap of -zuchtig) kan men er aantreffen. Verder bevat het register constructietypes (bijv. 'met + bezittelijk voornaamwoord + telwoord') en woordvormingsprocédés (bijv. 'adjectief + substantief (type grootstad)') als ingang.

Samen met het systeem van verwijzingen en het register moeten zeer gedetailleerde inhoudsopgaven bij elk hoofdstuk de gebruiker de weg wijzen door het boek.

Ter informatie van vakgenoten en voor studiedoeleinden van diverse gebruikers zijn per onderdeel van de tekst literatuurverwijzingen vermeld. In de regel wordt die literatuur vermeld aan het eind van een hoofdparagraaf (met twee decimalen), soms aan het eind van een heel hoofdstuk. Een overzicht van de voornaamste geraadpleegde literatuur is achter in het boek opgenomen.

Gebruikte terminologie

Overeenkomstig de doelstelling van de ANS sluit de gebruikte terminologie zoveel mogelijk aan bij de in brede kringen bekende, dat wil zeggen die van de traditionele spraakkunst of schoolgrammatica. In de meeste gevallen is gekozen voor Nederlandse termen, bijv. 'voornaamwoord', 'bijstelling', 'lijdend voorwerp'. De overeenkomstige aan de Latijnse grammatica ontleende termen (voor de gegeven voorbeelden respectievelijk 'pronomen', 'appositie', 'direct object') zijn tussen haakjes toegevoegd op de plaatsen waar de betrokken termen geïntroduceerd worden. In een aantal gevallen heeft de redactie echter de voorkeur gegeven aan Latijnse termen. Zo is in de ANS 'substantief' gebruikt in plaats van 'zelfstandig naamwoord', 'presens' in plaats van 'onvoltooid tegenwoordige tijd', 'actief' in plaats van 'bedrijvende vorm'. Zoals uit deze voorbeelden moge blijken, gaat het hier meestal om termen waarvan de Nederlandse equivalenten nogal omslachtig zijn. Soms zijn die ook in de Nederlandse grammatica minder gebruikelijk, zoals het laatste voorbeeld en gevallen als 'aanvoegende wijs' voor 'conjunctief' en 'onbepaalde wijs' voor 'infinitief'. In ieder geval zijn de Latijnse termen meestal beter bekend bij anderstaligen.

Daarnaast is, met name voor die onderdelen van de beschrijving die in de traditionele grammatica niet of nauwelijks aan bod komen, gebruikgemaakt van tal van andere termen, die afkomstig zijn uit diverse meer recente taalkundige richtingen. Gelet op de doelstelling van de ANS is er daarbij naar gestreefd de terminologie voor een groot publiek zo toegankelijk mogelijk te houden.

 

Correcties bij de tweede druk van de ANS

Correcties bij de tekst

  • p. 7 (r. -13) up to date
    LEES: up-to-date
  • p. 15 (r. -12) 'uitgesloten/twijfelachtig
    LEES: 'uitgesloten/twijfelachtig'
  • p. 29 (r. 11) katterug
    LEES: kattenrug
  • p. 31 (r. -9) vorm van van hond
    LEES: vorm van hond
  • p. 48 (r. 10) 18·5·1·2, [C]
    LEES: 18·5·1·2, 1[C]
  • p. 51 (zin (20a)) compres
    LEES: kompres
  • p. 56 (r. -2) storen 'hinderen, lastig vallen'.
    LEES: storen 'hinderen, lastig vallen'.
  • p. 151 (r. 3) vermoedlijk
    LEES: vermoedelijk
  • p. 152 (r. 9) het/de insekticide
    LEES: het/de insecticide
  • p. 156 (r. -11) insekticide
    LEES: insecticide
  • p. 160 (rechtermarge) [verwijzing naar] 236
    LEES: 231
  • p. 161 (r. 2) hoofzakelijk
    LEES: hoofdzakelijk
  • p. 168 (r. 14) intelectuelen
    LEES: intellectuelen
  • p. 205 (vb. (10)) praktizerend
    LEES: praktiserend
  • p. 207 (vb. (20a)) praktizerend
    LEES: praktiserend
  • p. 207 (vb. (20b)) praktizerende
    LEES: praktiserende
  • p. 363 (r. 3) [in de rechtermarge een verwijzing opnemen:] 357
  • p. 354 (rechtermarge) [verwijzing naar] 348 [2x]
    LEES [2x]: 350
  • p. 384 (r. -7) wijs (maken), kwijt (raken)
    LEES: wijs(maken), kwijt(raken)
  • p. 385 (r. 10) [verwijzing naar] 384
    LEES: 383
  • p. 389 (r. 17) op -de
    LEES: op -e
  • p. 401 (r. 1) cruë
    LEES: crue
  • p. 408 (r. 15-16) Konin-klijk
    LEES: Konink-lijk
  • p. 414 (r. 20) (bijv. dooF - doVe)
    LEES: (bijv. dooF - doVer)
  • p. 456 (r. -12) nog pas
    LEES: nog, pas
  • p. 502 (r. 20) bij de onbepaalde voornaamwoorden
    LEES: bij de onbepaalde voornaamwoordelijke bijwoorden
  • p. 587 (r. -17) -niet
    LEES: niet-
  • p. 605 (r. -6) -el
    LEES: -er
  • p. 616 (r. -16) onder B
    LEES: hierna
  • p. 619 (r. -7) vermeld onder A
    LEES: hierboven vermeld
  • p. 627 (r. -13) (zie onder 31A)
    LEES: (zie onder 31)
  • p. 627 (rechtermarge) [verwijzing naar] 631
    LEES: 630
  • p. 651 (r. -1) bruto-salaris
    LEES: brutosalaris
  • p. 684 (r. -10) stedebouw
    LEES: stedenbouw
  • p. 710 (r. 17) (naast wraakzucht)
    LEES: (naast wráákzucht)
  • p. 730 (r. 4) seizoengebonden
    LEES: seizoen(s)gebonden
  • p. 737 (vb. (5)) rustigjes aan
    LEES: rustigjes aan
  • p. 749 (s.v. Antarctica) zie ook Zuidpoolgebied
    LEES: zie ook zuidpoolgebied
  • p. 758 (s.v. Frans-Guyana, 3de kolom) Frans-Guyaans
    LEES: Frans-Guyaan
  • p. 782 Zuidpoolgebied
    LEES: zuidpoolgebied
  • band 2, p. XXVII (r. 18) 5 Weglating van de het inleidende...
    LEES: 5 Weglating van het inleidende...
  • p. 825 (vb. (ic)) driehonderdvijfentwintig
    LEES: driehonderd vijfentwintig
  • p. 1062 (r.7, rechtermarge) [verwijzing naar] 966
    LEES: 996
  • p. 1140 (r. -6) In (7)
    LEES: In (8)
  • p. 1196 (zin (1)) van de markt
    LEES: van de markt
  • p. 1306 (r.2) [in de rechtermarge verwijzing toevoegen:] 1227
  • p. 1313 (r. -2) meewerkend voorwerp
    LEES: ondervindend of meewerkend voorwerp
  • p. 1386 (vb. (1)) tachtigjarige oorlog
    LEES: Tachtigjarige Oorlog
  • p. 1407 (r. 8) maar zie b hierna
    LEES: maar zie 2b hierna
  • p. 1496 (r. 12) [in de rechtermarge verwijzing toevoegen:] 1277
  • p. 1558 (r. 13) 5 Weglating van de het inleidende...
    LEES: 5 Weglating van het inleidende...

Correcties bij het register

  • s.v. -aal, achtervoegsel, adjectief op - (zie ook: -iaal, -aal)
    LEES: -aal (-iaal, -aal), achtervoegsel, adjectief op -
  • s.v. alle + telwoord (+ ...)
    · predicatief gebruik 352, 352, 435
    LEES: 352, 353, 435
  • s.v. frequentie-aanduiding LEES: frequentieaanduiding
  • s.v. onderwerp (subject)
    · als door-constituent bij nominalisatie 883
    LEES: 882, 883
  • s.v. onderwerp (subject)
    · als van-constituent bij nominalisatie 641, 883
    LEES: 641, 882, 883
  • s.v. optreden, vervoeging met hebben of zijn?
    [als bladzijnummer invullen:] 74
  • s.v. verplicht groepsvormend werkwoord 942, 943
    LEES: 952, 953
  • s.v. wel (bevestiging), bijwoord
    · in distantirende tegenstelling
    LEES: in distantiërende tegenstelling

[ Naar het begin van deze pagina ]

Laatste wijziging op 17 september 2012 door Walter Haeseryn.